8.1 The time/ 24 hour system - De
tijd/24 uurs systeem:
00:00 to 12:00 Het is .... 's
morgens/'s nachts. (It is .... in the night/morning)
12:00 t0 18:00 Het is .... 's
middags (It's .... in the afternoon) 18:00 to
00:00 Het is .... 's avonds
(It's .... in the evening
Hoe laat is het? - What time
is it? Het is - It
is.....
01:00 - 13:00 |
Het is één uur |
02:00 - 14:00 |
Het is twee uur |
01:05 - 13:05 |
Het is vijf over één |
03:00/13:00 |
Het is drie uur |
01:10 - 13:10 |
Het is tien over één |
04:00/16:00 |
Het is vier uur |
01:15 - 13:15 |
Het is kwart over één |
05:00/17:00 |
Het is vijf uur |
01:20 - 13:30 |
Het is tien voor half twee |
06:00/18:00 |
Het is zes uur |
01:25 - 13:25 |
Het is vijf voor half twee |
07:00/19:00 |
Het is zeven uur |
01:30 - 13:30 |
Het is half twee |
08:00/20:00 |
Het is acht uur |
01:35 - 13:35 |
Het is vijf over half twee |
09:00/21:00 |
Het is negen uur |
01:40 - 13:40 |
Het is tien over half twee |
10:00/22:00 |
Het is tien uur |
01:45 - 1345 |
Het is kwart voor twee |
11:00/23:00 |
Het is elf uur |
01:50 - 13:50 |
Het is tien voor twee |
12:00/00:00 |
Het is twaalf uur |
01:55 - 13:55 |
Het is vijf voor twee |
|
|
Schrijfoefening 1.
Hoe laat is het?
1. - 2.30 2. - 3.15 3. - 4.05 4. - 5.45
5. - 6.55 6. - 7.10 7. - 8.25 8. - 9.35
9.- 10.20 10.- 11.40
8.2 Compound Verbs - Samengestelde
werkwoorden:
Compound verbs in Dutch usually consist of a preposition
and a verb. A verb like `opzoeken' means and functions almost
the same as the English verb `to look up', for instance a
word in a dictionary. In English the two parts are
considered as two different words while in Dutch they form a
new (compound) word.
The stress is always on the first, the preposition, part.
When used in a sentence as the finite verb, the two parts
are split, the verb part taking the place the verb normally
takes, i.e. after the subject, while the preposition goes to
the end of the clause.
Example:
Ik zoek nieuwe woorden altijd in
het woordenboek op.
When an auxiliary word is used, the whole verb goes to
the end of the clause:
Ik wil het nieuwe woord in het
woordenboek opzoeken.
Other common compound verbs are:
aankomen (to arrive), opletten (to pay attention), opschrijven (to write down), uitkijken (to watch out), uitleggen (to explain), meenemen (to take along), aantrekken (to put on), uittrekken (to take off), aankleden (to dress), uitnodigen (to invite), voorstellen (to introduce), opstaan (to stand up or to get up).
Schrijfoefening 2.
Introduce the modal verb given in parentheses into the
following sentences:
1. Zij komen in de middag aan. (zullen) 2. Je let
altijd heel goed op. (moeten) 3. Schrijven jullie de
woorden op? (willen) 4. De onderwijzer (school teacher)
legt het probleem goed uit. (kunnen) 5. Ik neem nooit
veel geld mee. (mogen)
Schrijfoefening 3.
Rewrite the following sentences omitting the modal verb:
1. Fietsers moeten hier goed uitkijken. 2. Henk mag
morgen zijn nieuwe schoenen (shoes) aantrekken. 3. Hij
wil ze waarschijnlijk weer uittrekken. 4. Vader kan zijn
vrienden volgende week niet uitnodigen. 5. Moeder zal
haar broer aan de familie van haar man voorstellen.
8.3 There - Er:
The two most important meanings of the word `er' are
1. Er waren 35 mensen --
There were 35 people. 2. Ik zal
erover nadenken - I will think about it. It' is
translated into `er' whenever
it is combined with a preposition, eg. `about it' above.
More examples: 1. Kijk ernaar
- Look at it! (`er' +
naar) 2. Ik houd
ervan - I like it. (`er' +
van) 3. Praat er niet
over. Ze zit ermee. -
Don't talk about it. She is stuck with it.
Schrijfoefening 4.
Translate the following sentences into English:
1. Er was geen melk(milk) in de ijskast
(refrigerator). 2. Zijn er veel eikebomen(oak trees) in
de bossen (woods)? 3. Waar is mijn boek? Je zit erop!
4. Ik denk er niet aan! 5. Ik kan er niet van
leven.
Schrijfoefening 5.
Vertaal in het Nederlands:
1. He has lived
there his whole life. 2. I must sleep in it. 3. May
we ride in it? 4. Put (leg) the paper on it. 5. I
shall (zal) ask for (om) it. 6. How long are we staying
there? 7. There were not many people at the meeting
(vergadering). 8. Can she walk with it? 9. No, but
she can already stand on it. 10. And I think (that) she
has already paid for it.
Schrijfoefening 6.
Translate into Dutch:
1. Mother and Father walked in the garden. 2. They
talked about the children. 3. They (have) bought a new
house. 4. Their old house was not so nice. 5. We
were there and now we are here. 6. Wim has had two
bicycles already. 7. Henk does not like biking. 8.
Wim and Henk had a little dog. 9. Mister Van Dam has had
two cars. 10. Why have you borrowed so much money?
11. He played on their piano. 12. Have you ever
played on their piano? 13. My uncle and aunt have lived
in Holland (for) two years. 14. Hannie cooks well but
today her mother (has) cooked. 15. Why are you teasing
your little brother? | 16. He always teases me too.
17. But I also play with him and my sister. 18. I
(have) heard my father. He is parking his car. 19. How
does the food taste? 20. We haven't learned a lot today.
21. The days come and go. 22. Yesterday has come and
gone. (motion!) 23. Wim practises (for) hours on the
piano. 24. She has given me seventeen guilders and
twenty-five cents. 25. I have had to wait for three
months. (moeten)
8.4 New words - Nieuwe
woorden:
Nederlands |
English |
(een) paar |
(a) few |
(niet) hoeven |
to (not) need to (always negative) |
algemeen |
general |
allemaal |
all (of them/ it) |
basisonderwijs |
elementary (lower) education |
beginnen |
to begin |
begrijpen |
to comprehend, understand |
de ingenieur |
the engineer |
de klas |
the class |
de leraar |
the (high school) teacher |
de les |
the lesson |
de onderwijzer |
the teacher |
de politiek |
(the) politics |
de taal |
the language |
de vrijheid |
the freedom |
doceren |
to lecture |
gaan over |
to be about, deal with |
gespecialiseerd |
specialized |
HAVO |
(Hoger Algemeen Vormend Onderwijs) |
herhalen |
to repeat |
het conservatorium |
the conservatory |
het examen |
the examination, exams |
het onderwijs |
the education |
het salaris |
the salary |
het vak |
the (school) subject |
het(de)zelfde |
the same |
hindoeisme |
Hinduism |
hoger ( " ) |
higher (tertiary) education |
HTS |
(Hoger Technisch Onderwijs) |
iedereen |
everyone |
ingewikkeld |
complicated |
joods |
Jewish |
Katholiek |
Catholic |
laatste |
last, final |
lager (onderwijs) |
elementary (lower) education |
LTS |
(Lager Technisch Onderwijs) |
middelbaar( " ) |
middle (secondary) education |
mohammedaans |
Mohammedan |
MTS |
(Middelbaar Technisch Onderwijs) |
op school zitten |
to attend school, to be in school |
openbaar |
public |
opstaan |
to get up |
Protestants |
Protestant |
technisch |
technical |
verschillend |
different |
VMBO |
Voorbereidend Middelbaar Beroepsonderwijs |
vormend |
forming, developing, educating |
VWO |
Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs |
wetenschap |
science |
wetenschappelijk |
scientific |
worden |
to become |
zelfs |
even |
8.5 Education in the Netherlands -
Onderwijs in Nederland
Cor: Hoe laat staan de
kinderen op? Vader: Om
ongeveer zeven uur of half acht. Cor: En hoe laat begint de
school? Vader: Dat is
verschillend. De school van Wim begint om half negen, Hannie
begint om tien voor half negen en Henks eerste les is om
acht uur. Cor: Zitten
ze niet op dezelfde school? Vader: Nee, Wim zit op de HTS,
Hannie op het VWO en Henk op de HAVO. Cor: Waarom zitten ze niet op
dezelfde school? Vader:
Wim zit op een technische school omdat hij ingenieur wil
worden, Hannie wil talen studeren en Henk wil muziek- leraar
worden. Cor: En hebben
ze ook op verschillende lagere scholen gezeten? Vader: Nee, ze hebben allemaal op
dezelfde protestants christe- lijke basisschool gezeten.
Cor: En moesten jullie
er veel voor betalen? Vader: Nee, onderwijs is erg
goedkoop in Nederland en iedereen betaalt hetzelfde. Cor: Zijn er ook katholieke
scholen? Vader: Ja, erg
veel. En er zijn ook scholen voor Joodse, voor mohammedaanse
en voor hindoe kinderen. Cor: Hoeveel moeten jullie
betalen voor het onderwijs van de drie kinderen? Vader: Een paar honderd euro .
Zelfs het onderwijs aan de 000, dat is dus niet 000 per
jaar. Cor: Is het
onderwijs goed in Nederland? Is het hetzelfde als in
Amerika? Vader: Het is
erg goed maar heel anders dan in Amerika. De stu denten
krijgen aan het eind van het jaar examen en als ze niet
genoeg weten, moeten ze het hele jaar herhalen. Cor: Ook in het laatste jaar?
Vader: In het laatste
jaar gaat het examen over het werk van twee jaar. Cor: Is er verschil tussen de
verschillende universiteiten? Vader: Er is geen verschil in
kwaliteit tussen de universiteiten maar er is wel een
verschil tussen de vakken die ze doceren. Cor: Waarom gaat Wim niet
naar de universiteit? Vader: Een technische hogeschool
is hetzelfde als een universi- teit maar de studenten
studeren er alleen technische vakken. Cor: En waarom zit Hannie op
het VWO en Henk op de HAVO? Vader: Omdat Henk naar het
conservatorium en Hannie naar de uni- versiteit gaat. Henk
hoeft dus niet naar het VWO. Cor: Ik vind het allemaal erg
ingewikkeld! Vader: Ja,
het is erg ingewikkeld omdat het onderwijs in Neder- land
erg gespesialiseerd is.
Schrijfoefening 7.
Vertaal het bovenstaand geprek in het
Engels.
Schrijfoefening 8.
Beantwoord de volgende vragen:
1. Hoe laat
beginnen Henks lessen? 2. Hoe laat begint de school van
Hannie? 3. Beginnen de verschillende scholen dezelfde
tijd? 4. Wat wil Wim worden? 5. Wil Henk leraar
worden? 6. Hebben de kinderen allemaal op dezelfde
basisschool gezeten? 7. Is christelijk onderwijs erg duur
in Nederland? 8. Is het onderwijs in Amerika en
Nederland hetzelfde? 9. Zijn alle universiteiten goed in
Nederland? 10. Waarom zit Wim op een technische
hogeschool? 11. Wat wil Hannie studeren? 12. Waarom
gaat Henk naar het conservatorium? 13. Wat studeren
studenten aan technische hogescholen? 14. Kan Oom Cor
het allemaal heel goed begrijpen? 15. Waarom is het
onderwijs in Nederland zo ingewikkeld?
1. Heb jij op
een christelijke basisschool gezeten? 2. Hoe laat
beginnen je lessen 's maandags? 3. Zijn alle basisscholen
in Amerika hetzelfde? 4. Heb je technisch onderwijs
gehad? 5. Heb je op een technische middelbare school
gezeten? 6. Houd je van muziek? 7. Hoeveel betaal je
voor je onderwijs per jaar? 8. Is dat hetzelfde als voor
de middelbare school? 9. Zijn er technische hogescholen
in Noord-Amerika? 10. Zijn alle universiteiten in de
Verenigde Staten goed?
Schrijfoefening 9.
a. Rewrite the following sentences, first in the Past,
then in the Present Perfect Tense.
1. Meneer Van Dam gaat naar zijn kantoor. 2. Hij
begint (motion) om negen uur. 3. Moeder koopt vlees bij
de slager. 4. Zij koopt hun brood bij de bakker op de
hoek. 5. Jan heeft een nieuwe fiets. 6. Mijn zusje is
acht jaar. 7. Zij speelt meestal de hele dag buiten.
8. Wim leent Vaders auto. 9. Vader zegt niet
veel. 10. Hannie fietst(!) elke dag naar haar vriendin.
b. Supply the correct form of the verb, first in the
Present, then in the Past Tense::
1. De jongen (studeren) in de bibliotheek. 2. Moeder
(doen) boodschappen. 3. Hoeveel vakken (hebben) je?
4. Ik (hebben) dit semester vier vakken. 5. De
bakker (zeggen) Goedemorgen. 6. Hannie en Moeder
(groeten) hem. 7. (Weten) jij hoelaat het (zijn)? 8.
Ik (denken) dat het ongeveer vier uur (zijn). 9.
(Hebben) je vader een grote tuin? 10. Ja, want hij (zijn)
een goede tuinman.
c. Join the following sentences by means of a suitable
conjunction:
1. Wij gaan niet uit. Wij zijn klaar met ons werk. 2.
Henk gaat naar de dokter. Hij is niet helemaal gezond.
3. Henk gaat niet naar de dokter. Hij is niet helemaal
gezond. 4. De meisjes en jongens gaan naar het strand.
Het is te koud. 5. Hij ging naar de universiteit. Hij
was afgestudeerd.
d. Use the correct form of the verb given in parentheses:
1. Ik help je maar jij vraagt het eerst. (willen, moeten)
2. Wim rijdt niet in Vaders auto. (mogen) 3. Versta
jij Duits? (kunnen) 4. Mijn vader leert het me. (willen)
5. Ga ik naar de stad? (mogen)
e. Combine the following pairs of sentences by means of a
suitable relative pronoun:
1. Jim heeft een zusje. Zij heet Jan. 2. Ik heb een
brood gekocht bij de bakker. De bakker woont op de hoek.
3. De schoenen zijn erg mooi. Je hebt ze gisteren
gekocht. 4. De kinderen hebben kerstliedjes gezongen. De
kinderen zijn tussen tien en twaalf jaar oud. 5. Mijn
grootouders zongen graag gezangen. De gezangen zijn
honderden jaren oud.
Lession anteriour
Lession seguiente
Dutchification- Nederlandse Aaftaalingers Platina van Meer
|