learn to speak Dutch
heading

Lesson 8

 

 


Oefening 1

1

2.30

half drie

2

3.15

kwart over drie

3

4.05

vijf over vier

4

5.45

kwart voor zes

5

6.55

vijf voor zeven

6

7.10

tien over zeven

7

8.25

vijf voor half negen

8

9.35

vijf over half tien

9

10.20

tien voor half elf

10

11.40

tien over half twaalf


Oefening 2

1

??

2

Je moet altijd heel goed opletten.

3

Willen jullie de woorden opschrijven?

4

De onderwijzer kan het probleem goed uitleggen.

5

Ik mag nooit veel geld meenemen.


Oefening 3

1

Fietsers kijken hier goed uit.

2

Henk trekt morgen zijn nieuwe schoenen (shoes) aan.

3

Hij trekt ze waarschijnlijk weer uit.

4

Vader nodigt zijn vrienden volgende week niet uit.

5

Moeder stelt haar broer aan de familie van haar man voor.


Oefening 4

1

There was no milk in the refrigerator.

2

Are there are a lot of oak trees in the woods?

3

Where is my book? You are sitting on it!

4

I am not thinking about it!

5

I can not live from it.


Oefening 5

1

Daar hij heeft zijn hele leven gewoond.

2

Ik moet erin slapen.

3

Mogen we erin rijden?

4

Leg het papier erop.

5

Ik zal erom vragen.

6

Hoe lang blijven we daar?

7

Er waren niet veel mensen op de vergadering.

8

Kan ze ermee lopen?

9

Nee, maar ze kan er al op staan.

10

En ik denk dat ze er al voor heeft betaalde.


Oefening 6

1

Moeder en Vader liepen in de tuin.

2

Ze praatten over de kinderen.

3

Ze hebben een nieuw huis gekocht.

4

Hun oude huis was niet zo aardig.

5

We waren daar en nu we zijn hier.

6

Wim heeft al twee fietsen gehad.

7

Henk houdt niet van fietsen.

8

Wim en Henk hadden een kleine hond.

9

Meneer Van Dam heeft twee auto’s gehad.

10

Waarom heb je zo veel geld geleend.

11

Hij speelde op hun piano.

12

Heb je ooit op hun piano gespeeld?

13

Mijn oom en tante hebben al twee jaar in Nederland gewoond.

14

Hannie kookt goed maar vaandag heeft haar moeder gekookt.

15

Waarom plaag je je kleine broer?

16

Hij plaagt me ook altijd.

17

Maar ik speel ook met hem en mijn zus.

18

Ik heb mijn vader gehoord. Hij parkeert zijn auto.

19

Hoe smaakt het eten?

20

We hebben vandaag niet veel geleerd.

21

De dagen komen en gaan.

22

Gisteren is gekomen en is gegaan.

23

Wim oefent uren op de piano.

24

Ze heeft me zeventien gulden vijfentwintig cents gegeven.

25

Ik heb drie maanden moeten gewacht.


Oefening 7

Education in the Netherlands

Cor: When are the children getting up?

Father: At about seven or seven thirty.

Cor: And when does school start?

Father: That varies. Wim’s school begins at eight thirty, Hannie begins at 8:20 and Henk’s first lesson is at eight o’clock.

Cor: Don’t they attend the same school?

Father: No, Wim is at the HTS (Higher Technical School), Hannie at the VWO ( Preparative Scientific Education) and Henk at the HAVO ( Higher General Formative Education) .

Cor: Why don’t they attend the same school?

Father: Wim is at a technical school because he wants to become an engineer, Hannie wants to study languages and Henk wants to become a music teacher.

Cor: And have they also attended different elementary schools?

Father: No, they have all attended the same Protestant Christian elementary school.

Cor: And you had to pay a lot for it?

Father: No, education is very cheap in the Netherlands and everyone pays the same.

Cor: Are there also Catholic schools?

Father: Yes, a lot. And there are also schools for Jewish, Muslim and Hindu children.

Cor: How much do you have to pay for the education of the three children?

Father: A few hundred guilders. Even education to ??? per year.

Cor: Is the education good in the Netherlands? Is it the same as in America?

Father: It is very good but much different than in America. The students take exams at the end of the year and if they don’t know enough, they must repeat the whole year.

Cor: Also in the final year?

Father: In the final year the exams cover two years work.

Cor: Is there a difference between the various universities?

Father: There is no difference in quality between the universities but there is a difference between the subjects that they teach.

Cor: Why isn’t Wim going to university?

Father: A Technical High School is the same as a university but the students only study technical subjects there.

Cor: And why is Hannie at the VWO and Henk at the HAVO?

Father: Because Henk is going to the conservatory and Hannie is going to university. Henk thus doesn’t have to go to the VWO.

Cor: I find it all very complicated!

Father: Yes, it is very complicated because education in the Netherlands is very specialized.

Oefening 8

Note – 3. Beginnen de verschillende scholen dezelfde tijd? should be Beginnen de verschillende scholen op dezelfde tijd?

1

Henks lessen beginnen om acht uur.

Henk’s lessons begin at eight o’clock.

2

De school van Hannie begint om tien voor half negen.

Hannie’s school begins at 8:20

3

Nee, de verschillende scholen beginnen niet op dezelfde tijd.

No, the different schools don’t begin at the same time.

4

Wim wil ingenieur worden.

Wim wants to become an engineer.

5

Ja, Henk wil muziekleraar worden.

Yes, Henk wants to become a music teacher.

6

Ja, zij hebben allemaal op dezelfde basisschool gezeten.

Yes, they all attended the same elementary school.

7

Nee, christelijk onderwijs is niet erg duur in Nederland.

No, Christian education is not very expensive in the Netherlands.

8

Nee, onderwijs in Nederlands is heel anders dan in Amerika.

No, education in the Netherlands is very different than that in America.

9

Ja, alle universiteiten zijn goed in Nederland,

Yes, all universities are good in the Netherlands.

10

Wim zit op een technische hogeschool want hij wil ingenieur worden.

Wim attends a technical high school because he wants to become an engineer.

11

Hannie wil talen studeren.

Hannie wants to study languages.

12

Henk gaat naar het conservatorium omdat hij muziekleraar wil worden.

Henk is going to the conservatory because he wants to become a music teacher.

13

Studenten die technische vakken studeren gaan naar technische hogescholen.

Students that study technical subjects go to a technical High School.

14

Nee, Oom Cor kan het allemaal niet heel goed begrijpen.

No, uncle Cor can not understand it all very well.

15

Het onderwijs in Nederland is zo ingewikkeld omdat het erg gespecialiseerd is.

Education in the Netherlands is so complicated because it is very specialised.


Oefening 9

(a)

 

Past

Present Perfect

1

Meneer Van Dam ging naar zijn kantoor.

Meneer Van Dam is naar zijn kantoor gegaan.

2

Hij begon om negen uur.

Hij is om negen uur begonnen.

3

Moeder kocht vlees bij de slager.

Moeder heeft vlees bij de slager gekocht.

4

Zij kocht hun brood bij de bakker op de hoek.

Zij heeft hun brood gekocht bij de bakker op de hoek.

5

Jan had een nieuwe fiets.

Jan heeft een nieuwe fiets gehad.

6

Mijn zusje was acht jaar.

Mijn zusje is acht jaar geweest.

7

Zij speelde meestal de hele dag buiten.

Zij heeft meestal de hele dag buiten gespeeld.

8

Wim leende Vaders auto.

Wim heeft Vaders auto geleend.

9

Vader zei niet veel.

Vader heeft niet veel gezegd.

10

Hannie fietste elke dag naar haar vriendin.

Hannie is elke dag naar haar vriendin gefietst.

(b)

 

Present

Past

1

De jongen studeert in de bibliotheek.

De jongen studeerde in de bibliotheek.

2

Moeder doet boodschappen.

Moeder deed boodschappen.

3

Hoeveel vakken heb je?

Hoeveel vakken had je?

4

Ik heb dit semester vier vakken.

Ik had dit semester vier vakken.

5

De bakker zegt Goedemorgen.

De bakker zei Goedemorgen.

6

Hannie en Moeder groeten hem.

Hannie en Moeder groetten hem.

7

Weet jij hoe laat het is?

Wist jij hoe laat het was?

8

Ik denk dat het ongeveer vier uur is.

Ik dacht dat het ongeveer vier uur was.

9

Heeft je vader een grote tuin?

Had je vader een grote tuin?

10

Ja, want hij is een goede tuinman.

Ja, want hij was een goede tuinman.

(c)

1

Wij gaan niet uit totdat wij klaar met ons werk zijn

2

Henk gaat naar de dokter omdat hij niet helemaal gezond is.

3

Henk gaat niet naar de dokter tenzij hij niet helemaal gezond is.

4

De meisjes en jongens gaan naar het strand tenzij het te koud is.

5

Hij ging naar de universiteit voordat hij was afgestudeerd.

(d)

1

Ik wil je helpen maar jij moet het eerst vragen.

2

Wim mag niet in Vaders auto rijden.  

3

Kan jij Duits verstaan?

4

Mijn vader wil het me leren.

5

Mag ik naar de stad gaan?

(e)

1

Jim heeft een zusje dat June heet.

2

Ik heb een brood gekocht bij de bakker die op de hoek woont.

3

De schoenen die je gisteren hebt gekocht zijn erg mooi.

4

De kinderen die tussen tien en twaalf jaar oud zijn, hebben kerstliedjes gezongen.

5

Mijn grootouders zongen graag gezangen die honderden jaren oud zijn.



Lession anteriour       Lession seguiente


Dutchification- Nederlandse Aaftaalingers                   Platina van Meer