1 |
Mnr. Van Dam moet vandaag werken. |
Mnr. Van Dam moest vandaag werken.
|
2 |
Hannie wil haar vriendin bezoeken. |
Hannie wilde haar vriendin bezoeken. |
3 |
Zij kunnen uren lang over jongens praten. |
Zij konden uren lang over jongens praten.
|
4 |
De student moet veel boeken lezen. |
De student moest veel boeken lezen. |
5 |
Zij mag niet thuis blijven. |
Zij mocht niet thuis blijven. |
6 |
Wim en zijn vriend willen naar Engeland gaan.
|
Wim en zijn vriend wilden naar Engeland gaan.
|
7 |
Jij zult niet veel met je neef praten. |
Jij zou niet veel met je neef praten. |
8 |
Wij willen zaterdags niet studeren. |
Wij wilden zaterdags niet studeren. |
9 |
Zij zullen veel van Nederland en België zien.
|
Zij zouden veel van Nederland en België zien.
|
10 |
Cor kan de auto van Mnr. Van Dam gebruiken. |
Cor kon de auto van Mnr. Van Dam gebruiken.
|
11 |
Als je hier wil wonen, moet je veel geld hebben.
|
Als je hier wilde wonen, moest je veel geld hebben.
|
12 |
Wim mag de auto van vader lenen zodra hij kan
rijden. |
Wim mocht de auto van vader lenen zodra hij kon
rijden. |
13 |
Ik kan je niet goed verstaan. |
Ik kon je niet goed verstaan. |
14 |
Als je vroeg wil komen, mag je meegaan. |
Als je vroeg wilde komen, mocht je meegaan.
|
15 |
Wim moet Frans leren want hij wil naar Parijs gaan.
|
Wim moest Frans leren want hij wilde naar Parijs
gaan. |
16 |
Vandaag willen wij geen huiswerk hebben. |
Vandaag wilden wij geen huiswerk hebben. |
17 |
Als de Amerikaanse familie hier is, moet ik veel
Engels praten. |
Toen de Amerikaanse familie hier was, moest ik veel
Engels praten. |
18 |
Aangezien hij in Amerika woont, kan hij alles
betalen. |
Aangezien hij in Amerika woonde, kon hij alles
betalen. |
19 |
Terwijl de vrouwen wandelen, kunnen de mannen de
afwas doen. |
Terwijl de vrouwen wandelden, konden de mannen de
afwas doen. |
20 |
Omdat je me zo goed geholpen hebt, mag je vanavond
naar de film gaan. |
Omdat je me zo goed geholpen hebt, mocht je
vanavond naar de film gaan. |
21 |
Ik kan niet in zo'n grote auto rijden. |
Ik kon niet in zo’n grote auto rijden. |
22 |
Zij zegt dat zij vanmiddag niet veel wil eten.
|
Zij zegt dat zij vanmiddag niet veel wilde eten.
|
23 |
In Nederland mag je niet voor je eenentwintig bent
rijden. |
In Nederland mocht je niet voor je eenentwintig
bent rijden. |
24 |
Iemand klopt aan de deur. Wie kan dat zijn? |
Iemand kon aan de deur kloppen. Wie kon dat zijn?
|
25 |
Het werkwoord moet altijd voor of achter het
onderwerp staan. |
Het werkwoord moest altijd voor of achter het
onderwerp staan.
|